Om MicroStation met de database van MB-Beheer te laten samenwerken zijn een drietal configuratiebestanden nodig. Deze worden automatisch voor u aangemaakt als u MicroStation vanuit MB-Beheer configureert. Soms is het wenselijk om deze bestanden aan te passen, bijvoorbeeld als u met een aangepaste userinterface wilt werken, of als u bij een shared workspace de bestanden handmatig wilt aanmaken of wijzigen.
Het gaat om de volgende 3 configuratiebestanden:
Het pcf-bestand legt een project-naam vast. De locatie van het pcf-bestand is $(_USTN_WORKSPACEROOT)\Projects\.
Het cfg-bestand vertelt MicroStation met welke database wordt gewerkt. Voor MB-Beheer kan dit ODBC of Oracle zijn. De locatie van het cfg-bestand is $(MSDIR)\config\database\.
In het ucf-bestand zijn een tal van configuratie variabelen vastgelegd. De locatie van het ucf-bestand is $(_USTN_WORKSPACEROOT)\Users\.
$(MSDIR) verwijst naar de directory waarin MicroStation is geïnstalleerd.
$(_USTN_WORKSPACEROOT) is de directory waarin de Workspace van MicroStation is vastgelegd. Bij een standaard installatie van MicroStation V8 staat deze in "C:\Program Files\Bentley", vanaf de XM Edition is dit "C:\Documents and Settings\All Users\Application Data\Bentley". Bij een shared workspace kan deze echter ook ergens anders op een server staan.
MicroStation vindt de juiste configuratie door in de snelkoppeling aan het doel de volgende opstartopties mee te geven: -wuxxx -wdyyy. xxx is de naam van van het te gebruiken ucf-bestand, MB-Beheer gebruikt voor deze naam standaard de projectnaam (zie pcf-bestand) en gescheiden met een underscore de gebruikersnaam. yyy is het cfg-bestand voor de te gebruiken database, hier staat dus 'odbc' of 'oracle'.